In 1997 vond een sloopbedrijf een pakketje brieven in een pand aan de Amsterdamse Vrolikstraat. Al langer dan vijftig jaar was er niemand meer geweest om ze te lezen.
De briefschrijver, Flip Slier, de geadresseerden, zijn ouders, en trouwens ook de hele verdere familie - ze waren allemaal in Duitse concentratiekampen vermoord. Flip
Slier verstuurde zijn brieven vanuit werkkamp Molengoot bij Hardenberg, waar hij in 1942 verplicht tewerkgesteld was. Hij werd gedwongen tegen een uiterst geringe
vergoeding te spitten voor de Nederlandse Heidemaatschappij - dat bedrijf ontkent overigens nog steeds schuld aan deze door de nazi's gestimuleerde dwangarbeid.
Het verhaal van Flip Slier, en een selectie uit zijn brieven.
'Op slaag na is het een heus concentratiekamp. Wij zijn net slaven.'
Waarom bewaren jullie mijn brieven niet? Daar steekt toch geen kwaad in? Ze weten de houding van de joden toch wel!' Even verderop in dezelfde brief van 3 juni 1942: `Pa, bewaar de brieven maar gerust. Leg ze maar ergens in een hoekje dan heeft niemand er erg in.' Anderhalf jaar geleden kreeg het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie een pakje met drieëntachtig brieven, briefkaarten en telegrammen die Flip Slier zijn ouders tussen april en september 1942 schreef. Ze waren gevonden door een Amsterdams sloopbedrijf bij de renovatie van Vrolikstraat 128 driehoog, het adres waar de familie Slier tot aan hun deportatie heeft gewoond. Flip Slier zat in de periode dat hij de brieven schreef in Molengoot, een van de ruim veertig joodse werkkampen die er in Nederland hebben bestaan en waarvan Rauter, hoofd van het Duitse onderdrukkingsapparaat, in september 1942 zijn chef Himmler trots wist te melden dat hij ze 'am 1. Oktober' zou leeghalen. De '8000 Juden' zullen samen met hun 'ca. 22.000 Angehörigen' via Westerbork 'nach dem Osten' worden gedeponeerd. Rauter eindigt de brief met veel lof aan het adres van de Nederlandse politie voor haar medewerking bij de razzia's die er tot dan toe waren geweest en hoopt voor het einde van het jaar in totaal vijftigduizend joden uit Nederland te hebben verwijderd. 'Sehr gut,' krabbelde Himmler na ontvangst van de brief verheugd in de kantlijn. 'Houdt moed.' 'Kop op.' 'De tommies komen snel.' 'Voor de winter ben ik terug.' 'Tot ziens in Mokum.' 'Israël zal niet ten onder gaan.' 'We hoeven dit alleen maar te overleven en dat doen we ongetwijfeld.'
Er is geen brief van Flip Slier die niet boordevol optimisme eindigt. Als al die mantra's al niet bedoeld zijn geweest om zijn eigen angst en onzekerheid over de toekomst te bezweren dan toch op zijn minst die van zijn ouders. Flip was hun enig kind. Met brieven, geld en pakjes vol etenswaren en kleding probeerden zij zijn verblijf in Molengoot zo draaglijk mogelijk te maken ('Pa en Moe, alles was weer even heerlijk en de sokken zitten zo fijn! Na de oorlog hoop ik in vrijheid en in liefde terug te geven wat jullie allemaal voor mij hebben gedaan'). Flip Slier, net als zijn vader typograaf bij het Handelsblad, was achttien jaar oud toen hij op zaterdag 25 april 1942, samen met 485 andere joodse jongens en mannen vanaf het Centraal Station in Amsterdam vertrok. Volgens de historicus dr. J. Presser gingen 153 van hen naar Molengoot in de gemeente Hardenberg. Het lijkt waarschijnlijk dat het kamp (capaciteit ongeveer honderdvijftig volgens Flip in zijn brieven) daarmee voor het eerst als joods werkkamp in gebruik is genomen. In januari 1942 waren de eerste duizend joodse mannen in dergelijke kampen ondergebracht; de meeste bevonden zich in Groningen, Drenthe en Overijssel. De mannen waren opgeroepen door het Gewestelijk Arbeidsbureau Amsterdam, en ze moesten graaf en spitwerk doen voor de Nederlandse Heidemaatschappij. Die kon bij de ontginning of herverkaveling van grond wel wat extra mankracht gebruiken. Sinds de economie eind jaren dertig weer wel wat extra mankracht gebruiken. Sinds de economie eind jaren dertig weer wat was extra mankracht gebruiken. Sinds de economie eind jaren dertig weer wat was aangetrokken, stonden er nogal wat kampen leeg. Daarbij maakte de verplichte tewerkstelling van Nederlandse werklozen in Duitsland de situatie voor de Heidemaatschappij er niet gunstiger op.
De Joodsche Raad, zoals steeds benauwd voor nòg ergere maatregelen van de nazi's, was behulpzaam bij de organisatie van de tewerkstelling, bij het verstrekken van namen en adressen, en bij aansporingen om toch vooral te gaan. Bij weigering, aldus de Joodsche Raad in brieven en pamfletten, 'zijn wij niet meer bij machte iets voor U te doen en komen de ernstige gevolgen voor uw eigen verantwoordelijkheid' (Presser, p.192).
(Vrij Nederland - 23 mei 1998)