HARDENBERG - Brieven uit Kamp Molengoot bij Hardenberg. Na meer dan 50 jaar kwamen ze enkele jaren geleden plotseling boven water, de tientallen berichten die de jood Flip Slier in 1942 naar zijn ouders in de Vrolikstraat in Amsterdam stuurde. Vrij Nederland-journaliste Elma Verhey heeft de brieven gebundeld en ze in boekvorm uitgegeven. Vorige week woensdag vond de presentatie plaats van "Tot ziens in Vrij Mokum". Eén van de mensen die Flip Slier in het kamp ontmoet heeft is de van oorsprong uit Mariënberg afkomstige Egbert de Lange. In juni 1999 is hij overleden. Enkele maanden daarvoor vertelde hij over zijn ervaringen in Kamp Molengoot.
Tweeëntwintig jaar was hij, Egbert de Lange uit Mariënberg, toen hij zijn
intrede deed in Kamp Molengoot. Dit kamp in Collendoorn, aan de weg van
Hardenberg naar Lutten, diende als onderkomen voor werklozen die voor de
Heidemij het afwateringskanaal De Molengoot groeven. De Lange was hulp-kok,
onder leiding van kok/beheerder Abspoel.
In maart 1941, toen De Lange nog maar een week in het kamp werkte, kwamen de
eerste bewoners: werklozen uit Den Haag en Scheveningen. Drie weken werken, dan
een weekend vrij, en vervolgens weer een periode van drie weken spitten en
graven. In december 1941 werd de verlofperiode langer, omdat er toen niet buiten
gewerkt kon worden. Half januari zouden de mannen terugkomen, het
keukenpersoneel had al 180 liter snert klaar staan, maar er kwam niemand
opdagen. Pas anderhalve maand later waren ze er weer, de Scheveningers en
Hagenezen. Tot zo'n beetje eind maart 1942 hebben ze er gewerkt. Toen moesten ze
plaats maken voor joden. Deze groep bestond onder meer uit zakenlui, vooral
eigenaren van kledingzaken, (kledingmagazijn gebroeders Keizer, weet De Lange
nog) maar er zaten ook wel jongeren tussen. Ze moesten hetzelfde werk doen als
de Scheveningers, alleen kregen ze minder eten om deze zware lichamelijke arbeid
te verrichten. "We kregen gewoon minder toewijzingen voor deze mensen",
zegt De Lange, "maar er was soms wel een mouw aan te passen. We hebben
bijvoorbeeld clandestien aardappels gekocht ter aanvulling, die door de joden
zelf betaald werden." Het werd echter steeds moeilijker om de werkers een
fatsoenlijke maaltijd voor te zetten, omdat na een paar maanden steeds meer
rantsoenbeperkingen werden opgelegd.
Kamp Molengoot was een echt werkkamp, heel anders dan een doorgangskamp als Westerbork. De joden waren redelijk vrij, ze konden het kamp bijvoorbeeld verlaten om naar Hardenberg te fietsen. "Daarvoor werden dan de dienstfietsen gebruikt. Diezelfde fietsen werden ook wel eens gebruikt om ermee vandoor te gaan, om een onderduikplek te zoeken. Van één persoon kregen we na zijn verdwijning een brief, waarin hij schreef dat hij naar Almelo was gefietst en dat de fiets in de rijwielstalling stond. Het stallingbewijs had hij bijgevoegd." Ook waren er joden die toestemming vroegen het kamp te verlaten (en die toestemming ook kregen) omdat ze zich bij hun echtgenotes wilden voegen die in Westerbork zaten. Die 'vrijheid' van de joden was ook op andere manieren zichtbaar: het kamp kende namelijk geen bewakers en Duitsers kwamen er zelden of nooit. En enkelen kregen hun vrouwen op bezoek. Die kwamen 's morgens met de trein in Hardenberg aan, ontmoetten hun mannen buiten het kamp, en gingen 's avonds weer met de trein terug. Exerceren hoefden de joden ook niet. Kok/beheerder Abspoel was wel eens een weekje naar kamp Erika bij Ommen gegaan, om te leren hoe je met joden moest exerceren, maar veel kwam daar niet van terecht.
De Lange werkte officieel in het kamp voor de Rijksdienst voor
de Werkverruiming, maar het werk dat door de werklozen en later door de joden
werd gedaan was voor de Heidemaatschappij, die ook de betaling van het personeel
regelde. Invloed op het kampleven had deze instelling volgens De Lange niet.
"Ook niet op de maaltijden. Die arbeiders uit Scheveningen en Den Haag
kregen goed te eten, zelfs een dubbel rantsoen omdat het zulk zwaar werk was.
Maar de joden kregen veel minder. 's Morgens soep met brood. En later op de dag
brood, melk en koffie. 's Avonds werd er warm gegeten, maar er was altijd te
weinig. Groente niet, dat was er voldoende." De joodse arbeiders hebben tot
oktober 1942 in het kamp gezeten. Op een avond kwam een compagnie Duitsers in
het kamp, zogenaamd op doorreis. De volgende morgen hebben ze alle joden
meegenomen naar Westerbork. Na het ontbijt konden die hun spulletjes pakken
waarna ze onder begeleiding werden afgevoerd. "Ze reageerden heel gelaten
op de mededeling dat ze naar Westerbork gingen", herinnert De Lange zich.
"We hadden 24 kamers in het kamp, elk voor 8 personen, maar niet alles zat vol.
De groep van 20 Duitse militairen moest ongeveer 150 joden lopend
begeleiden naar het station in Hardenberg."
Een maand na het vertrek van de joden werden er evacués in de
barakken ondergebracht.
(De Sallander - 10 november 1999)